Albrecht Dürer zelfportret
Albrecht Dürer zelfportret

door Lucas Catherine


Het is erg als er een kerstmarkt op twintig meter van je voordeur wordt gehouden. Depermanente walm van warme wijn en tartiflette en een massa die lomp de straat overspoelt, erger dan de Nieuwstraat. Een mens zou voor een keer op een dorp willen wonen. Alhoewel. Ik vlucht dan maar naar een park, de Warande. Liever de kou en de zondagse verlatenheid tussen paleis en parlement, dan wat Visit Brussels als warme gezelligheid aanprijst.

De Warande, daar moest ik denken aan Albrecht Dürer. De eerste bij mijn weten die een tekening van die Warande heeft gemaakt. En dat kwam zo.

 Albrecht Dürer was 49 en stond op het punt zijn pensioen te verliezen. Hij had pas van de Habsburgse Keizer Maximiliaan een jaarlijkse lijfrente gekregen van 100 florijnen[1], maar Maximiliaan stierf en niets was nog zeker. De Keizer werd opgevolgd door een zekere Karel, ook Habsburger, maar geboren in Gent, opgevoed in Mechelen en residerend ten paleize op de Koudenberg van Brussel, en dus trok Dürer, vergezeld van vrouw en dienstpersoneel,  van Nürnberg naar Brussel om zijn pensioenrechten veilig te stellen. Een memorabele reis, omdat ze ook een business-trip was. Hij verkocht nogal wat eigen werk onderweg en sleepte hier en daar een bestelling binnen. Hij heeft er een dagboek van bij gehouden: Tagebuch der Reise in die Niederlände. Onze schilder probeert de nieuwe heerser te spreken en reist hem daarom achterna naar Aken, waar Karel Keizer wordt gekroond, dan naar Antwerpen waar hij zijn Blijde Intrede doet en natuurlijk ook naar Brussel waar Karel resideert.

Op 27 augustus 1520 arriveert Dürer in Brussel. Hij bezoekt het Stadhuis waar hij vier schilderijen van Rogier van der Weyden bewondert. “Het stadhuis van Brussel is magnifiek, groot en stevig, opgetrokken in zwaar bewerkte steen en met een prachtige, elegante toren.” Ook Hendrik III van Nassau ontvangt hem in zijn stadspaleis aan de rand van de Koudenberg. In de Nassaukapel bewondert hij een schilderij van Hugo van der Goes. Daarna krijgt hij een rondleiding door de zalen: “Er waren twee grote zalen en daarin zag ik allerhande curiosa, ondermeer een stuk steen dat bij onweer voor de voeten van de heer van Nassau uit de lucht was gevallen (een meteoriet, LC), maar wat mij het meest opviel was een slaapkamer met een bed waarin vijftig personen konden slapen. Vanaf de heuvel waarop het paleis ligt heb je een prachtig zicht op Brussel (en dat is nog altijd zo, LC). Ik denk niet dat je in Duitsland een paleis kan vinden met zo’n vue.” Die meteoriet intrigeerde Dürer want hij verzamelde curiosa. Rariteitenkabinetten kwamen toen net in de mode. Hij kocht hier in de Nederlanden een hele verzameling, voor een klein fortuin: buffelhoorns, elandhoeven, een zoutvat uit Calcutta, paarlemoerenschelpen, koraalsteen,  een opgezette baviaan en zelfs twee levende papegaaien.

 Niet alleen alle curiosa van de wereld arriveerden toen in Brussel, hart van Europa, Latijns-Amerika en Noord-Afrika, maar ook echte schatten. Tijdens zijn verblijf arriveren de eerste goudschatten uit  het pas veroverde Mexico. Hernandez de Córdoba was in 1517 op de Maya-kust geland en net voor Dürer in de Nederlanden arriveert verovert Cortés Tabasco in Mexico. De eerste goudschatten arriveren in het Paleis van Karel, in Brussel dus, en daarvan geeft hij ons een gedetailleerde beschrijving: “Een grote, gouden zon ter grootte van een vaam (ca 2 meter, nvda), een maan uit zuiver zilver van dezelfde grootte en twee zalen vol harnassen, bizar wapentuig, schiettuigen, curieuze kledij en beddegoed en nog veel meer. Het een al fascinerender dan het andere. Alles wordt geschat op minstens 100.000 florijnen. Nooit in mijn leven was ik zo onder de indruk van wat ik zag. Ik zag er kunstwerken van ongekende schoonheid en ik was onder de indruk van het vakmanschap van deze mensen. Het is te fabelachtig om onder woorden te brengen.”

Dürers tekening van de Warande
Dürers tekening van de Warande

En er wacht hem nog meer verwonderlijks: “ Achter het paleis zag ik fonteinen, labyrinten en een dierentuin. Een mooie en wonderlijke plek zoals ik nog nooit had gezien.”

De Warande is nu een relatief klein park, aangelegd eind achttiende eeuw door de Oostenrijkers, maar toen was het nog een overblijfsel van het Zoniënwoud en reikte van het paleis tot de Naamse en Leuvense poort. Het bestond niet alleen uit een warande, dat is een stuk bos waar ten behoeve van de vorst dieren worden uitgezet voor de jacht, er was ook een terrein waar steekspelen werden gehouden, maar ook “juego de cañas” werden beoefend, een stokkenspel dat oorspronkelijk uit Arabisch Andaloesië kwam en de lievelingssport was van Keizer Karel. Er was een tuin met exotische planten, uit alle contreien van het grote rijk van de Keizer, en, een dierentuin. Dürer tekent er een leeuwin, geïmporteerd uit de Noord-Afrikaanse Atlas, waarvan toen de havensteden bijna allemaal in handen van Keizer Karel waren en een baviaan.

Dürers leeuwin
Dürers leeuwin


Later zal Pieter Coecke van Aelst, u weet wel, de schoonvader van Pieter Brueghel, nog een tekening maken van deze dierentuin in de keizerlijke warande. Daarop staan ondertussen nieuw verworven beesten: een olifant en een kameel. De kameel was een geschenk van Moulay Hassan, de Tunesische vazal van de Keizer. Uit Tunis zullen in 1535 ook de eerste anjers in Brussel arriveren en niet alleen in de warande worden aangepland, maar ook in de hovingen van het Egmontpaleis en van het Nassaupaleis.   

 Dürer werd te eten gevraagd bij hofschilder Barend van Orley “… en ik gaf hem een koperets van de Passie van Ons Heer. Eenzelfde ets heb ik ook cadeau gedaan aan Erasmus van Rotterdam.” Dürer ging namelijk ook op de maaltijd bij Erasmus, waar hij meer belangstelling toont voor de geschriften van Luther die Erasmus bezit dan voor de man zelf. Over hem is Dürer helemaal niet te spreken. Dat blijkt niet alleen uit de tekst, maar ook uit het ietwat sjagrijnige portret dat hij na veel aandringen van hem maakt en van het onderschrift voorziet: “Zijn geschriften zijn mooier dan hijzelf.”

Portret van Erasmus
Portret van Erasmus

 De Britse historicus William Robertson omschreef al in de achttiende eeuw,  in zijn History of the Reign of Charles V, Erasmus aldus: “De man had niet genoeg wilskracht en sterkte en dat is juist nodig om een echte hervormer te worden. Hij bewonderde teveel de heersers en hun macht en verder had hij schrik om zijn pensioen en lijfrentes te verliezen en ander gewin dat hij door hen verkreeg.”

En dat is ook wat Dürer Erasmus verwijt, dat hij geen partij durft kiezen. Aan de universiteit van Leuven, waar Erasmus doceerde verbrandde men tijdens Dürers verblijf in 1520 niet alleen de werken van Maarten Luther, maar ook die van gelijkgezinden, in het totaal 400 boekdelen. Dat is twee jaar voor de paus Luther officieel op de index plaatst. Over Luther schrijft Dürer: “Wie de boeken van Maarten Luther leest, merkt hoe helder en klaar zijn doctrine is en hoe duidelijk hij het Heilig Evangelie weet uit te leggen. Wij moeten zijn boeken dus met zorg bewaren en ze niet verbranden.” En hij vraagt Erasmus: “O Erasmus van Rotterdam, waarheen wilt gij gaan? Zie hoe blind en onrechtvaardig de machthebbers hun dwingelandij uitoefenen! Luister, ridder van Christus, verdedig de waarheid…Laat je stem horen! Maar neen, je bent nu seniel geworden, een klein oud manneke.” 

 Albrecht Dürer kan Brussel verlaten, gerustgesteld over zijn pensioen, maar wel met een illusie minder. Hij bewondert niet langer Erasmus, maar kiest partij voor Luther.

 

Lucas Catherine

Historicus van Vergeten Zaken.

[1] Een florijn was 2,53gr goud. Nu zo’n 5.000 Euro, waar je toen natuurlijk veel meer mee kon doen dan nu.