Hebt u vandaag, 11 juli 2011,  ook een vrije dag? Ga dan even rustig zitten en lees hoe dat komt. En verbaas u met ons.

door Jef Coeck

Deze congé payé hebben wij te danken aan de Fransstalige Belg Hendrik Conscience, die in 1838 het overspannen romantische boek ‘De Leeuw van Vlaanderen’ afscheidde. Dit fictiewerk – want het is allesbehalve een historiografie – handelt over een veldslag op de Groeningekouter bij Kortrijk, 11 juli 1302, tussen ‘Vlaamse’ en ‘Franse’ troepen en/of milities. De legende wil dat het Vlaamse Heir de slag heeft gewonnen van de Franse koning/leenheer Philips de Schone en dat dit feit tot in eeuwigheid van dagen met pomp and circumstance zal worden gevierd door al wie zich Vlaming laat noemen. Want, het bloedbad is door toedoen van de Vlaamse overheden in 1973 verheven tot Nationale Feestdag van de subnatie Vlaanderen.

Vlaamse leeuw, die eigenlijk een Luipaard (Liebaer) is

Dit nu, was niet direct de bedoeling van auteur Conscience. Hij wilde met zijn epos niet zozeer de Vlamingen dan wel de jonge Belgische natie een hart onder de riem steken. Dat lukte aanvankelijk, maar meer en meer kwam hij in het vaarwater van de jonge Vlaamse Beweging terecht. Dat stimuleerde de verkoop van zijn boeken aanzienlijk en bij elke editie of herdruk kwamen de ‘Klauwaerts’ (zoals de Vlamingen gedoopt werden) er almaar beter, moediger, heldhaftiger ja goddelijker uit. ‘De Leeuw van Vlaanderen’, het personage Robrecht van Bethune, de Gulden Ridder, wordt als een echte deus ex machina op het slagveld gedropt en doet met zijn stralend geharnaste verschijning de kansen keren. Pure stroop à la Cecil B. De Mille, literair zwak. Wijlen Johan Daisne heeft in zijn recensie (1) er de nadruk op gelegd dat Conscience geen groot linguïst was: ‘Zijn taal vertoont al te vaak sporen van iemand, die bijna steeds in zijn moedertaal, het Frans, bleef denken.’ Deze Conscience dus ‘leerde zijn volk lezen’ – misschien daarom dat flaminganten zo vaak negeren wat er echt geschreven staat en lezen wat ze zouden willen dat er staat?

Hieronder enkele feiten die niet, of althans niet op die wijze, in Conscience’s heldenroman staan maar die WEL historisch zijn.

BRUGSE METTEN EN ANDERE MOORDLUST

De voorafgaande nachtelijke slachtpartij, waarbij Franse onderhandelaars in Brugge tijdens hun slaap gekeeld werden door machtsdronken en bezopen Vlaamse privé-milities, wordt in de flamingantische geschiedenis als een heldendaad voorgesteld. Maar deze Brugse Metten zijn zelfs met veel goede wil niet anders dan als een daad van opperste lafheid te qualificeren – ook al waren de Rechten van de Mens nog niet officieel afgekondigd en werd de ‘diplomatieke onschendbaarheid’ door menige partij niet ernstig genomen. Het verhaal van het wachtwoord ‘Schild en Vriend’ is een nepconstructie achteraf. De slagers van Jan Breydel hadden lak aan wachtwoorden, ze wilden bloed zien. Overigens, is er één Westvlaming te vinden – toen zoals nu – die niet ‘Skild’ over de lippen laat rollen in plaats van de de zachte gutturale G van ‘Schild’? Best mogelijk, dat de Bruggelingen die nacht Schellebelle hebben geroepen en dat de Fransen dat hebben gereproduceerd als: est-ce-qu’elle est belle – genoeg reden voor een onmiddellijke capitis diminutio, een hoofdvermindering. (2)

En het Vlaamse Heir dat immer pal staat? Nou, dat bestond voor een flink gedeelte uit Naamse huurlingen (Wallonië), Zeelandse vechtersbazen (Nederland) en Brabantse ridders. Deze laatsten werden geacht mee te vechten met de Franse koning maar kozen de zijde van de Vlamingen. Alleen, die wilden van geen bondgenootschap weten want ze verstonden dat volk niet eens, hoewel ze vlekkeloos Vlaams spraken of misschien daarom. Lodewijk van Velthem, een van de vele ooggetuigen die over de Guldensporenslag hebben bericht, formuleert het zo: ‘Vele Vlamingen beseften dat de Brabantse troepen hun leuze riepen (‘Vlaanderen en de leeuw’). Ze gingen het heer Gwijde vertellen. Heer Gwijde (de opperbevelhebber) verhief meteen zijn stem en riep luidkeels, terwijl hij ten aanval trok: ‘Sla ze allemaal dood! Wie sporen aanheeft is vervloekt!’ (3)

De Vlaamse wijze van oorlogvoering trok als een schok door onze vechtlustige middeleeuwen, net toen ze toe waren aan hoofse toernooien en een lichte verzachting der zeden. Daar hadden ze evenwel in de Vlaanders nog nooit van gehoord, toen al niet zeer geneigd als ze waren tot cultuuraanpassingen and all this.

De Vlaamse leiders hadden het bevel uitgevaardigd om eerst de paarden van de Fransen neer te kloppen en dan pas de ruiters, die met hun zware harnas dan niet uit de voeten konden en als vliegen werden doodgemept. Ongehoord was dat. Onder barbaren, ja, maar onder christenen?
Bovendien bereden Vlaamse ruiters merries, zodat de Franse hengsten tijdens het handgemeen niet wisten wat te doen: hun lul achterna lopen of de bevelen van hun baas opvolgen. Geen wonder dat ze in de grachten sukkelden en daar roemloos verdronken.

Laat dit onderdeel van de slachtpartij nu nog een minimaal sluwheidsgehalte hebben, de moord op de graaf Robert van Artois was andere koek en zette voor lange tijd heel Europa op stelten. Onze Willem Van Saeftinge had het paard van de graaf de kop ingeslagen en de edele Robert lag weerloos onder zijn ros te spartelen. Beleefd vroeg Artois om een ridder, teneinde zijn zwaard met waardigheid te kunnen overhandigen als teken van totale overgave. Maar het Vlaamse gemeen lachte hem uit. Dat zwaard mocht hij gerust aan hen geven: zij waren allemaal edelen, woehahaha! Hoe edel, dat bleek terstond. Artois gaf zijn zwaard af en werd er in situ mee aan mootjes gehakt.

MAGERE RESULTATEN

Op de Groeninger Kouter is feitelijk het terrorisme uitgevonden. Alle normen van menselijkheid werden daar overboord gegooid. De oorlogsvoering zou evolueren van een ‘mooi’ tijdverdrijf voor edele lieden tot een smerige bedoening van het gemeen voor wie moed en fairplay van geen tel meer waren (Democratisering van de oorlog; het volgende stadium is de industialisering annex technologisering). Het was voortaan geen pretje meer om een gevecht te verliezen, al was het dat voorheen ook al niet, natuurlijk. Maar in de maanden volgend op 11 juli 1302 trokken zegedronken Vlaamse raiders (niet te verwarren met ‘ridders’) moordend door Noord-Frankrijk, gevreesd niet zozeer door de hoge heren dan wel door arme luizen, en zonder enige consideratie voor vrouwen en kinderen. Als de dynamietgordel had bestaan, zouden (sommige) Vlamingen hem met liefde hebben omgord. Als het maar Fransoosen kon dooden!

replica van Gulden Spoor?

Dat brak ze zuur op. Daarover dadelijk. Wat hielden de Vlamingen aan de hele affaire over? Naar verluidt: 500 vergulde sporen van Franse ridders, gadgets die in de kerk van Kortrijk te kijk werden opgehangen en bit by bit gestolen zijn door souvenirjagers. Tien jaar na de slag was de toestand van het graafschap dezelfde als omstreeks 1280: de Vlaamse graaf bleef een leenman van de Franse koning. De verhouding was er niet op verbeterd, de Fransen zonnen op wraak en zouden die ook krijgen.

Sommige historici leggen er de nadruk op dat na de Guldensporenslag meer macht kwam te liggen bij de ambachten, de burgerij kortom. Arthur De Bruyne, auteur van talloze zeer flamingantische boeken en jarenlang medewerker van ’t Pallieterke, heeft in 1952 een redelijk gedetailleerd werk aan de Guldensporenslag gewijd.

Zijn conclusie: ‘De sociale spanning is aanzienlijk toegenomen sedert de ambachten Vlaanderen gered hebben. Het gaat steeds minder goed tussen de poorterij (dit is het oude patriciaat en de nieuwe rijken) en de rijke ambachten (makelaars, vlees- en visverkopers). De ene partij eist steeds meer en de andere partij meent dat er al te veel toegevingen zijn gedaan. Wat nog erger is: de nu reeds jaren durende oorlogstoestand verlamt nijverheid en handel; het rijke Vlaanderen zou weleens arm kunnen worden. Wie durft het aan in zulke omstandigheden een tenslotte toch aanvaardbare vredeskans af te stoten?’  (4)
Het zou mutatis mutandis een analyse kunnen zijn van de regeringsimpasse waarin België is verzeild sinds de verkiezingen van 13 juni vorig jaar.

Het imago van Vlaanderen in de wereld, dat was ook veranderd ja. Geef nooit een Vlaming een hand want je bent op zijn minst een paar vingers kwijt, luidde het devies. Blijf er nooit logeren, want in volle slaap snijden ze je keel over. Doe geen zaken met Vlamingen, want als je denkt een afspraak op zak te hebben, beginnen ze onder elkaar te bekvechten. Zeg vooral nooit dat iets de schuld van Vlamingen is, want hun zelfbeeld is zo hoog en onaantastbaar dat ze menen iedereen de les te kunnen spellen en altijd gelijk te hebben.

THE SEQUEL: EEN RAMP

Twee jaar na de Guldensporenslag en de Vlaamse inname van Rijsel en Douaai vond de Franse koning het welletjes. Hij wilde niet alleen wraak maar ook een eind aan die plunder- en moordtochten vanuit het Noorden. In 1304 kwam het opnieuw tot een groot gevecht tussen de twee aartsvijandige legers, nabij de Pevelenberg (Mons-en-Pévèle). Ooit van gehoord in de geschiedenislessen op school? Ik niet. Het was dan ook een overwinning voor de Fransen, zij het op punten. Koning Filips de Schone liet er het leven. Het was dus duidelijk dat nog meer bloed zou moeten vloeien.

We slaan nu een flink aantal jaren over. Dat kunnen we doen omdat de tijdsgeest er nog naar was. Zonder uurbulletins en dagelijkse journaals plus kranten, bleef het historisch geheugen langer intact dan vandaag. Ook dus de wraaklust en vermeend recht op herstel. Vijandschap tussen volkeren werd door de tijd niet afgesleten maar aangevijld.

Zo komen we, volle tachtig jaar later, terecht in Westrozebeke. Ook dat zal weinigen bekend zijn uit de lessen ‘vaderlandsche geschiedenis’. Gelukkig hebben we een briljante historica als Barbara Tuchman om ons de waarheid onder de neus te wrijven.

Tuchman: ‘Op de ochtend van de 29ste november 1382 naderden de twee vijandige gezinde delen van de samenleving elkaar in een mist die zo dik was dat het bijna nacht leek. De Fransen hadden hun paarden in de achterste gelederen gelaten en gingen, tegen hun gewoonte in, in een diep stilzwijgen zonder strijdkreten, te voet voorwaarts, aller ogen gericht op de donkere massa voor hen. De Vlamingen daalden in gesloten gelederen de stokken recht omhoog gestoken, de heuvel af en hadden iets weg van een zich voortbewegend bos. Zij openden het gevecht met een zware beschieting van kruisbogen en bombarden en gingen vervolgens in de aanval met hun vooruitgestoken stokken en een geweld als van ‘woedende wilde zwijnen’.’

steekwapen Goedendag

Schadenfreude is hier niet op zijn plaats, maar medelijden al evenmin gezien de voorgeschiedenis. Tuchman heeft ook de details opgepikt uit diverse documenten en eigentijdse verslagen:
‘De zware bijlen en stokken gingen dwars door de Vlaamse helmen heen met een geluid alsof alle wapensmeden uit Parijs en Brussel tegelijk aan het werk waren. De Vlamingen werden door de Fransen steeds meer op elkaar gedreven en stonden zo dicht opeengeperst, dat de binnenste gelederen hun arm met het wapen niet meer konden opheffen; zelfs werd hun ademhaling bemoeilijkt en zij konden niet meer slaan of schreeuwen.
‘De Franse lansen en bijlen spietsten en hakten op de dicht opeen staande mannen in en doorboorden hen; vele Vlamingen hadden geen helm of kuras meer en de doden stapelden zich op. De Franse voetknechten drongen tussen de krijgers door naar voren om met hun mes “even genadeloos alsof het honden waren” een einde te maken aan het leven van degenen die op de grond lagen.’

Ook de Vlaamse opperbevelhebber en icoon Filips van Artevelde werd door zijn eigen vluchtende soldaten vertrappeld. Omdat de lijken alleen maar nut hadden als prooi voor honden en kraaien werden ze niet begraven en nog dagenlang hing een ondraaglijke stank boven het slagveld.

Barbara Tuchman vervolgt genadeloos haar verslag, opgedist uit oude boeken en documenten: ‘Kortrijk werd ongenadig geplunderd uit wraak voor de nederlaag in de Guldensporenslag, tachtig jaar geleden. De burgers vluchtten vergeefs in kelders en kerken om aan de soldaten te ontsnappen; zij werden de straat opgesleept en vermoord. Lodewijk van Male smeekte op zijn knieën om genade voor de stad, maar nieman luisterde naar hem. Elke woning werd leeggehaald en zelfs edellieden en hun kinderen werden voor een losgeld meegenomen. Bij het vertrek van de koning werd Kortrijk in brand gestoken ‘opdat men voor altijd zou weten dat de Franse koning daar geweest was’. (5)

VROLIJKE FEESTDAG, VLAANDEREN!

BRONNEN:

(1) Moderne encyclopedie der Wereldliteratuur, Gent, Wetenschappelijke Uitgeverij Story-Scientia, 1964, deel 2,  p. 187- 190

(2) Joris Tulkens, ‘Sire, er zijn geen Vlamingen’, Houtekiet, Antwerpen, 2001

(3) Ludo Jongen en Miriam Piters, Ghi Fransoyse sijt hier onteert, De Guldensporenslag, Lodewijk van Velthem, (kritische editie van middelnederlandse tekst), Davidsfonds, Leuven, 2002

(4) Arthur De Bruyne, De Guldensporenslag, Davidsfonds, Leuven, 1952

(5) Barbara Tuchman, De Waanzinnige 14de Eeuw, Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1984